Een spraakmakende leugen onder de punten 4.11 en 4.16 is ook, dat het echtpaar niet meer aan hun renteverplichtingen heeft voldaan.
Mijn commentaar: Deze leugen wordt zonder enige onderbouwing geponeerd, waarbij evenmin een datum wordt genoemd, waarop dat verzuim dan zou zijn ingegaan. De waarheid is, dat die rente altijd is voldaan, dit via automatische afschrijving van de rekening-courant-rekening van het echtpaar, zoals ook gesteld in de kredietovereenkomst.
Saillant detail: het is nu juist ING Bank zelf geweest, die het echtpaar een groot bedrag aan rente afhandig heeft gemaakt. Toelichting: toen ING Bank zich op 22 maart 2005 bij onze bewindvoerder (ter zake het door het echtpaar vanaf 1 maart 2005 gebruik maken van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingevolge de WSNP) meldde en haar rekening-courant vordering ter verificatie aanbood, verspeelde zij hiermede haar recht om als hypotheekhouder op grond van Art. 57 Fw. onze woning gedwongen te verkopen. Een ander gevolg was, dat zij vervolgens muteerde tot een gewone concurrente schuldeiser en zich aan de regels van de WSNP had te houden, hetgeen ook haar advocaat mr. Kesler besefte en dit schriftelijk aan het echtpaar heeft medegedeeld.
Ingevolge art. 303 lid 1 Fw was er door het echtpaar tijdens de schuldsaneringsperiode dus geen rente aan ING verschuldigd. Ten overvloede verwijs ik naar een brief van de Rechtbank d.d. 12 januari 2007, waarin zij het echtpaar schrijft, dat het haar onduidelijk is waarom ING rentenota’s stuurt, daar wij vanaf datum toepassing schuldsaneringsregeling geen rente verschuldigd zijn.
Weliswaar geeft Art. 303 lid 2 Fw aan, dat de renteverplichting herleeft met terugwerkende kracht zodra de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd op voet van art. 312 lid 2 Fw, hetgeen aangeeft, dat de schuldenaar gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement kan worden verklaard, of met ingang van de dag waarop de uitspraak tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling krachtens art.350 Fw, derde lid, onder c tot en met g, in kracht van gewijsde is gegaan. Deze artikelen zijn echter op het echtpaar niet van toepassing geweest, omdat wij tijdens de schuldsaneringsregeling niet failliet zijn verklaard en onze schuldsaneringsregeling is geëindigd op grond van art. 350 lid 3 sub b Fw.
De rechtbank kan in de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling of bij beschikking ingevolge art lid 3 303 Fw het eerste lid van artikel 303 Fw. buiten toepassing verklaren ten aanzien van rente die verschuldigd is over een vordering waarvoor een hypotheek tot zekerheid strekt, welke hypotheek is gevestigd op het registergoed waarin de schuldenaar woonachtig is, indien dat in het belang van de boedel is. De rechter-commissaris kan dit op verzoek van de bewindvoerder bij schriftelijke beschikking verklaren nadat de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Ook hiervan is echter geen sprake geweest.
Aan het eind van de schuldsanering, zijnde op 23 juli 2007, stond de vordering van ING zodoende nog steeds op het bedrag van € € 201.643,74, welk bedrag overeenkomt met het vorderingsbedrag, dat ING op 22 maart 2005 ter verificatie door de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling heeft aangeboden.
De stelling van de advocaat onder punt 4.13, dat ING op grond van art. 3:268 lid 1 BW bevoegd is om tot openbare executie van haar hypotheekrecht op het registergoed over te gaan is een zeer ernstige misslag. Kort samengevat ligt aan deze misslag het volgende ten grondslag:
Het krediet behoefde per 1 juli 2004 niet afgelost te worden;
De beslagen zijn door V.N.I. ten onrechte gelegd, waarvan ING kennis droeg. Bovendien heeft ING op die beslagen nooit iets uitgedaan;
Aan de renteverplichtingen is door het echtpaar steeds voldaan, dit ook na de buitengerechtelijke ontbinding van de kredietovereenkomst op 9 april 2004;
Tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ING de rekening-courant-rekening van het echtpaar ten onrechte gedebiteerd voor een bedrag van € 28.133,15;
De hypotheekakte kon in verband met de vigerende jurisprudentie (HR 26 juni 1992, NJ 1993/449) niet als executoriale titel worden aangewend.