Auteur: Lynn D'hondt
Het vertrouwen dat burgers schenken aan overheidsinstellingen - zoals het parlement, politie en Justitie - blijkt een belangrijk gegeven te zijn in de samenleving. Het heeft immers een sterke impact op het functioneren van deze instanties. Wanneer er geen vertrouwen is vanuit de bevolking in dergelijke instellingen zijn ze niet in staat om op een goede manier hun werk te verrichten. Daarnaast staat zonder vertrouwen de politieke democratie op de helling, vooral omdat de legitimiteit van de instelling in twijfel getrokken wordt. Legitimiteit gaat verloren wanneer vertrouwen afwezig is. Zonder legitimiteit riskeren overheidsinstellingen belangrijke middelen te verliezen, zoals bijvoorbeeld het naleven van de wet door de burger en participatie van de bevolking aan het politieke leven. (Van de Velde en Pauwels: 2010)
In heel wat recente literatuur wordt er gesteld dat het niet zo goed gaat met het vertrouwen dat de bevolking heeft in deze instellingen. Meer nog, er wordt zelfs gezegd dat politie en Justitie de laatste jaren in een ‘vertrouwenscrisis’ verkeren door een aantal gebeurtenissen die breed werden uitgesmeerd in de media. Voorbeelden hiervan uit de jaren ’80 en ‘90 zijn de zaak Dutroux, het onderzoek rond de Bende van Nijvel en het Agusta-schandaal. (Van Damme, Pauwels et al: 2010) Door de vele problemen en schandalen ontstonden steeds meer kritieken die resulteerden in een groots publiek debat. De periode na de vele schandalen betekende de start van een academische reflectie over het vertrouwen van de bevolking in dergelijke instellingen. Het werd duidelijk dat er nood was aan het ontwikkelen van kwaliteitsvolle meetinstrumenten, aangezien er geen betrouwbaar instrument voorhanden was om de opinies en attitudes van de bevolking in kaart te brengen. (Parmentier en Vervaeke: 2011)
Recente voorbeelden tonen aan dat er nog steeds sprake is van een mogelijke schending van het vertrouwen dat burgers in politie en Justitie stellen. Denk hierbij maar aan vrijlatingen van verdachten door procedurefouten, het laten verstrijken van de verjaringstermijn van een gerechtelijk dossier, de zaak rond Jonathan Jacob en ga zo maar verder. Deze ‘mistoestanden’ worden steeds breed uitgesmeerd in de media en zorgen ervoor dat de politie en het gerecht niet in een positief daglicht komen te staan. Dergelijke zaken brengen het imago van politie en vooral Justitie ernstige schade toe. (Van Damme, Pauwels et al: 2010)
Auteur: Prof. Dr.ir A.F.P. van Putten en M.E. van Putten-Veeken
Organisatie: Stichting Hollandpromote.com
Martin Heidegger1; ‘de verschijningsvorm van de waarneming is niet ‘het zijn’ van die waarneming’. Op ontstellende wijze is in de afgelopen jaren duidelijk geworden dat onze maatschappij niet is wat het lijkt. Een totaal demasqué van alle maatschappelijke geledingen, de politiek, de uitvoerende ambtenaren, en de ambtenaren met rechtspraak belast, heeft het ware gezicht van de rechtstaat getoond.2 Steeds opnieuw blijken eigen belangen een dominante rol te spelen.
Gaan we uit van een normale verdeling dan wordt het bestaan aangenomen van een populatie van ca. 30% direct belanghebbenden die mogelijk functioneren als rotte appels in de maatschappij en bijna alles infecteren wat gezond is en in het dagelijks leven optreden als farizeeërs
Bij het behartigen van politieke, rechtstatelijke en religieuze belangen bestaat een schrikbarend gebrek aan moraal en ethisch besef tot op de dag van vandaag. Dit heeft zich geuit in alle sectoren en disciplines die deel uitmaken van onze maatschappij. Tot op heden hebben ambtenaren tezamen met de verantwoordelijke personen op schaamteloze wijze sanctieloos beslissingen kunnen nemen en opleggen buiten het grondwettelijk referentiekader. Iedere vorm van zelfreflectie en real time feedback ontbreekt. Een antwoord op de vraag: Is er enige systematiek en methodiek te ontdekken in de uitkomsten van onze huidig maatschappelijk functioneren? Observaties ondersteunen het gestelde.
Auteur: Guillaume Calus
Van een rechter verwachten wij dat hij verstandig genoeg is om ter zake doende informatie te onderscheiden van irrelevante mededelingen, dat hij zich niet zal laten misleiden door suggestieve elementen en dat hij onzekerheden op hun juiste waarde zal weten te schatten. De bijna grenzeloze vrijheid bij de vorming van het rechterlijke oordeel veronderstelt dat het immuun is voor denkfouten, heuristieken en vooroordelen. Wij rechtvaardigen ons vertrouwen in de man of vrouw met de hamer door erop te wijzen dat rechters vaklieden zijn. Van vaklieden verwachten wij immers dat zij ongevoelig of althans minder gevoelig zijn voor denk- en interpretatiefouten. De vraag of die veronderstelling houdbaar is, vormt het onderwerp van deze verhandeling.
De studie van het recht als exclusief juristenwerk is een lang achterhaalde opvatting. Ook psychologen ontwarren zijn kluwen en bestuderen zijn actoren met een immer groeiende belangstelling. Het recht is er immers op gericht het menselijk gedrag in een zekere richting te sturen en binnen welomschreven kaders te doen verlopen. Een amalgaam van regels, stuk voor stuk het kind van de menselijke geest. Rechtsregels en de instituties die zulke regels vormen en toepassen, zijn inderdaad bij uitstek mensenwerk. Psychologie focust zich op dit mensenwerk. Hoe mensen zich gedragen en welke invloeden zij daarbij ondergaan, maar ook hoe mensen vinden dat anderen zich behoren te gedragen en hoe dat kan worden bewerkstelligd. Rechtsvinding is immers in essentie een psychologisch proces. Wat gaat er om in het hoofd van een rechter als hij zijn beslissing neemt? Houdt hij wel voldoende rekening met de psychologische valkuilen? Rechtspsychologie is booming business. Er zijn op dit gebied inmiddels zes wetenschappelijke tijdschriften en twee bloeiende.
Het vertrouwen in justitie omvat meer dan het vertrouwen in rechters, maar laat ik toch even met die rechters beginnen. In een samenleving boordevol meningsverschil en belangenstrijd heeft de rechter het laatste woord. Het is zijn taak om uitspraak te doen, daar waar de betrokkenen zelf niet tot een wederzijds aanvaardbaar besluit konden komen. Een belangrijk inzicht hierbij is dat onze rechters een wettelijk geregelde monopoliepositie bekleden. Burgers zien zich bij wet verplicht om voor belangrijke stappen in hun leven een beroep te doen op hetzij een advocaat, hetzij een notaris, hetzij een rechter. Onze magistraten - zoals alle mensen overigens - achten zich te allen tijde bekwaam tot rationele en weloverwogen denkprocessen en beslissingen. Ik besloot te onderzoeken of er sprake is van een gefundeerd zelfvertrouwen of eerder van ‘wishful thinking’.
Bekwaamheid, loyauteit, discretie en objectiviteit zijn slechts enkele van de vereisten die men van een juridisch dienstenverstrekker verwacht. Specifiek in het kader van een juridisch monopolie weerklinkt voornamelijk de roep om vertrouwen. De noodwendigheid zich tot de rechter te wenden, vraagt om vertrouwen, de fond van het rechterlijk gezag. In augustus 2016 hielden de KU Leuven en Wolters Kluwer een uitgebreide bevraging bij zowel burgers als juridische actoren. Hieruit bleek dat het vertrouwen van de rechtzoekende in justitie (verder) gekelderd is tegenover 2014.5 In een opiniestuk voor De Redactie schrijft Jos Decoker terecht dat het systematisch en publiek ondermijnen van het vertrouwen in justitie onder de noemer ‘wereldvreemde rechters’ een gevaarlijk spel is.6 De verwerpelijke woordkeuze deed me stilstaan bij de betrachting van deze scriptie.
De ‘Van Dale’ definieert de term wereldvreemd als ‘onbekend met de wereld en het leven’. Wanneer we de term verheffen uit diens oorspronkelijke context (een sterk gemediatiseerde zaak rond een visumaanvraag van een Syrisch gezin) en vervolgens introduceren binnen het paradigma van deze verhandeling, hoop ik tot de vaststelling te komen dat de rechter wel degelijk bekend is met de wereld en dan in het bijzonder met diens eigen denken. Gnothi Seauton