Auteur: Guillaume Calus
Van een rechter verwachten wij dat hij verstandig genoeg is om ter zake doende informatie te onderscheiden van irrelevante mededelingen, dat hij zich niet zal laten misleiden door suggestieve elementen en dat hij onzekerheden op hun juiste waarde zal weten te schatten. De bijna grenzeloze vrijheid bij de vorming van het rechterlijke oordeel veronderstelt dat het immuun is voor denkfouten, heuristieken en vooroordelen. Wij rechtvaardigen ons vertrouwen in de man of vrouw met de hamer door erop te wijzen dat rechters vaklieden zijn. Van vaklieden verwachten wij immers dat zij ongevoelig of althans minder gevoelig zijn voor denk- en interpretatiefouten. De vraag of die veronderstelling houdbaar is, vormt het onderwerp van deze verhandeling.
De studie van het recht als exclusief juristenwerk is een lang achterhaalde opvatting. Ook psychologen ontwarren zijn kluwen en bestuderen zijn actoren met een immer groeiende belangstelling. Het recht is er immers op gericht het menselijk gedrag in een zekere richting te sturen en binnen welomschreven kaders te doen verlopen. Een amalgaam van regels, stuk voor stuk het kind van de menselijke geest. Rechtsregels en de instituties die zulke regels vormen en toepassen, zijn inderdaad bij uitstek mensenwerk. Psychologie focust zich op dit mensenwerk. Hoe mensen zich gedragen en welke invloeden zij daarbij ondergaan, maar ook hoe mensen vinden dat anderen zich behoren te gedragen en hoe dat kan worden bewerkstelligd. Rechtsvinding is immers in essentie een psychologisch proces. Wat gaat er om in het hoofd van een rechter als hij zijn beslissing neemt? Houdt hij wel voldoende rekening met de psychologische valkuilen? Rechtspsychologie is booming business. Er zijn op dit gebied inmiddels zes wetenschappelijke tijdschriften en twee bloeiende.
Het vertrouwen in justitie omvat meer dan het vertrouwen in rechters, maar laat ik toch even met die rechters beginnen. In een samenleving boordevol meningsverschil en belangenstrijd heeft de rechter het laatste woord. Het is zijn taak om uitspraak te doen, daar waar de betrokkenen zelf niet tot een wederzijds aanvaardbaar besluit konden komen. Een belangrijk inzicht hierbij is dat onze rechters een wettelijk geregelde monopoliepositie bekleden. Burgers zien zich bij wet verplicht om voor belangrijke stappen in hun leven een beroep te doen op hetzij een advocaat, hetzij een notaris, hetzij een rechter. Onze magistraten - zoals alle mensen overigens - achten zich te allen tijde bekwaam tot rationele en weloverwogen denkprocessen en beslissingen. Ik besloot te onderzoeken of er sprake is van een gefundeerd zelfvertrouwen of eerder van ‘wishful thinking’.
Bekwaamheid, loyauteit, discretie en objectiviteit zijn slechts enkele van de vereisten die men van een juridisch dienstenverstrekker verwacht. Specifiek in het kader van een juridisch monopolie weerklinkt voornamelijk de roep om vertrouwen. De noodwendigheid zich tot de rechter te wenden, vraagt om vertrouwen, de fond van het rechterlijk gezag. In augustus 2016 hielden de KU Leuven en Wolters Kluwer een uitgebreide bevraging bij zowel burgers als juridische actoren. Hieruit bleek dat het vertrouwen van de rechtzoekende in justitie (verder) gekelderd is tegenover 2014.5 In een opiniestuk voor De Redactie schrijft Jos Decoker terecht dat het systematisch en publiek ondermijnen van het vertrouwen in justitie onder de noemer ‘wereldvreemde rechters’ een gevaarlijk spel is.6 De verwerpelijke woordkeuze deed me stilstaan bij de betrachting van deze scriptie.
De ‘Van Dale’ definieert de term wereldvreemd als ‘onbekend met de wereld en het leven’. Wanneer we de term verheffen uit diens oorspronkelijke context (een sterk gemediatiseerde zaak rond een visumaanvraag van een Syrisch gezin) en vervolgens introduceren binnen het paradigma van deze verhandeling, hoop ik tot de vaststelling te komen dat de rechter wel degelijk bekend is met de wereld en dan in het bijzonder met diens eigen denken. Gnothi Seauton