Op 5 januari 2019 kondigde de Directeur Achterstanden aan, dat ik bij de BKR zou worden geregistreerd vanwege mijn achterstand inzake de hypotheekrentebetalingen, waarbij werd aangegeven, dat die € 1.672,80 bedroeg. Die registratie heeft inderdaad plaatsgevonden, dit dus geheel ten onrechte.

Vervolgens heb ik in lijn met wetsartikel 6:127 BW op 6 januari 2019 met een aangetekende brief een verrekeningsverklaring uitgebracht, waarbij ik een uitgebreide berekening heb gevoegd.

Artikel 6:127 BW luidt:

1 Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.

2 Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.

3 De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.

Wetsartikel 6:132 BW geeft aan dat wanneer een verrekeningsverklaring uitgebracht wordt door een daartoe bevoegde, dan niettemin de wederpartij die grond had om nakoming van haar verbintenis te weigeren, aan de verrekeningsverklaring haar werking kan ontnemen door op de weigeringsgrond een beroep te doen, onverwijld nadat die verklaring werd uitgebracht en zij tot dit beroep in staat was.

ING heeft nooit een beroep op die weigeringsgrond gedaan, zodat beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet zijn gegaan, dit met terugwerkende kracht tot 13 oktober 2015.

Ter info: Het Hof spreekt in zijn arrest d.d. 13 oktober 2015 inzake de vorderingen van mij en mijn echtgenoot op ING en dit terecht meermaals over “een verbintenis tot schadevergoeding”, dit in de rechtsoverwegingen 3.8 en 3.13. Ook hebben zowel de rechtbank als het Hof dus geoordeeld, dat omdat de vorderingen I t/m VI zijn verjaard deze daarom niet worden toegewezen.

Vervolgens komt de heer S. in beeld, die mij in een telefoongesprek van 8 januari 2019 vertelde, dat hij behoorde tot het Specialistenteam Achterstanden en beslissingsbevoegd was. In een e-mail van 22 januari 2019 aan hem heb ik bevestigd, dat hij in dat telefoongesprek heeft toegezegd, dat de Afd. Juridische Zaken alle door mij aan ING gerichte correspondentie grondig zou bestuderen en dat er daarbij ook aandacht zou worden besteed aan hetgeen ik in die correspondentie had gesteld inzake de onverschuldigde rentebetaling tijdens de schuldsaneringsperiode.

In een e-mail van 23 januari 2019 bericht de heer S. mij, dit zonder mijn standpunten te weerleggen, simpelweg dat ING van mening is dat ik geen vordering (dus enkelvoud) heb en dat er daarom ook niets verrekend kan worden. Vervolgens wordt er weer aangedrongen op betaling van de vermeende achterstand ter zake de hypotheekrente.

In een zeer uitgebreide aangetekende brief aan zowel de Afd. Directie Klachten alsook aan de heer S. d.d. 22 maart 2019 heb ik erop gewezen, dat reeds in mijn brief d.d. 28 december 2016 onomstotelijk is aangetoond, dat ING tijdens de schuldsaneringsregeling van mijn echtgenoot en mij ten onrechte een bedrag van € 28.133,15 aan rente heeft geïnd en dat zowel door de rechtbank (dit in een brief d.d. 12 januari 2007), als zijdens de bewindvoerder is gesteld, dat ING niet gerechtigd was tijdens de periode van schuldsanering rente ter zake haar lening te innen.

Uit r.o. 3.15 van het arrest d.d. 13 oktober 2015 blijkt , dat ook het Hof rekening heeft gehouden met deze brief van 12 januari 2007. Het Hof verwijst inzake de uitleg van Hofs c.s. immers naar het door hen betoogde onder par. 152 van de dagvaarding, waar staat vermeld, dat Hofs c.s. ingevolge wetsartikel 303 Fw lid 1 tijdens de schuldsaneringsperiode geen rente meer aan ING waren verschuldigd. Daarbij is de bovengenoemde brief van 12 januari 2007 als prod. 84 overgelegd.

Bij de brief van 22 maart 2019 heb ik bovendien als bijlage een document overgelegd, geheten: Analyse van het op 18 juni 2008 door Hofs c.s. tegen ING opgestarte kortgeding en van de op 25 juni 2008 en 20 november 2012 door Hofs c.s. tegen ING opgestarte bodemprocedures.

Betreffende de door ING onterechte renteberekeningen tijdens de schuldsaneringsperiode is in dit document o.a. het volgende gesteld:

-    Onder punt 31: Inzake deze vordering VI heeft ING eerst onder randnummer 4.57 van haar CvA terecht gesteld, dat die schade is ontstaan tijdens de schuldsaneringsperiode van 1 maart 2005 t/m 23 juli 2007, maar vervolgens onder randnummer 4.59 ten onrechte gesteld, dat die schade te maken had met de aangezegde executieveiling. Let wel: die executieveiling is eerst in februari 2008 in gang gezet en de uiteindelijke executie was gepland op 1 juli 2008. De grondslag voor vordering VI is in werkelijkheid de door ING ten onrechte verrichte rente- en kostenberekeningen tijdens de schuldsaneringsregeling.

-    Onder punt 44: Ten overvloede wijst mw. Hofs ook nog op de brief van 12 januari 2007 van de rechtbank aan de bewindvoerder, welke brief als prod. 84 bij de dagvaarding is overgelegd. Daarin schrijft de rechtbank, dat het haar onduidelijk is waarom ING rentenota’s stuurt, daar Hofs c.s. vanaf datum toepassing schuldsaneringsregeling geen rente verschuldigd zijn. Mw. A.K. de Beurs, de door de bewindvoerder gemachtigde om de schuldsanering voor Hofs c. s. te begeleiden, heeft vervolgens ING een kopie van die brief toegezonden, waarop deze niets heeft uitgedaan en gewoon doorging met de onrechtmatige debiteringen.

-    Onder punt 109: Bovendien heeft ING bewust geen gebruik gemaakt van haar (vermeende) rechten als separatist, maar de hypotheekschuld op 22 maart 2005 aangemeld bij de bewindvoerder, waardoor de woning in de boedel viel.

Dientengevolge had ING zich te voegen naar de handelwijze van de bewindvoerder en de regels van de WSNP, hetgeen in een brief van 23 maart 2005 door mr. Kesler ook aan Hofs c.s. is aangegeven. Onder randnummer 2.25 van haar CvA en dit dus ook onder randnummer 2.25 van haar MvA *) poneert ING bovendien de leugen, dat op grond van art. 299 lid 3 Fw de hypotheekvordering van ING op Hofs c.s. buiten de toepassing van de schuldsaneringsregeling blijft. Dat mag normaal gesproken zo zijn, maar daarvan was in het onderhavige geval vanwege bijzondere omstandigheden dus geen sprake.

Deze leugen wordt herhaald onder randnummer 4.60 van de CvA.

*) De inhoud van de eerste 20 bladzijden van de MvA komt exact overeen met de inhoud van de eerste 20 bladzijden van de CvA, hetgeen veelzeggend is inzake de “weerlegging” van ING van hetgeen mijn man en ik in onze memorie van grieven hebben gesteld!

Omdat ik de heer S. meermaals heb verweten, dat hij ondanks mijn uitleg en bewijsvoering helemaal niets van de beide kwesties begreep en zeker niet met betrekking tot de juridische kant ervan heeft hij een advocaat ingeschakeld, zijnde mr. J. van Nexus Advocaten te Amsterdam.

In zijn e-mail d.d. 24 april 2019 schrijft de heer S. aan mij, dat hij uitgebreid overleg heeft gehad met deze advocaat en aan de hand daarvan onderstaand het standpunt van ING zal aangeven, welk standpunt simpelweg luidt, dat ik geen enkele vordering op ING heb.

In een aangetekende brief aan de heer S. d.d. 2 mei 2019 schrijf ik o.a. , dat onomstotelijk vaststaat, dat ING mijn man en mij voor een bedrag van ruim € 28.000,-- heeft bestolen, dit door de onrechtmatige renteberekeningen tijdens de schuldsaneringsregeling en dat daardoor nadien iedere renteberekening ook werd verricht over een te hoog bedrag. Van die brief van 2 mei 2019 heeft mr. J. vanwege zijn advisering aan ING en vanwege mijn toezegging in het kort daarvoor gevoerde telefoongesprek een kopie ontvangen.

In die brief heb ik vanwege de rol van mr. J. reeds een tuchtrecht procedure aangekondigd, daarbij nadat ik de redenen daarvoor had uiteengezet wijzend op Regel 8 Geen onjuiste informatie van de Gedragsregels voor de advocatuur.

Het is dus volstrekt onbegrijpelijk, verbazingwekkend en ten gronde onjuist, dat de heer S. in zijn e-mail d.d. 27 mei 2019 op advies van mr. J. aan mij toch heeft geschreven, dat ik betreffende mijn standpunt, dat er ten onrechte rente zou zijn berekend tijdens de schuldsaneringsperiode geen bewijs heb geleverd. Het is onduidelijk hetgeen hij met de rest van zijn zin bedoelt, welke luidt “en zo ja op welke grond de (contractuele) rente niet verschuldigd is”.

Op diezelfde dag heb ik met de heer S. gebeld en hem er in een pittig gesprek op gewezen, dat er zijdens mijn man en mij reeds uit en te na aan ING is bewezen, dat zij de leningsrente tijdens de schuldsaneringsregeling ten onrechte heeft geïnd. Ik heb de heer S. toen verzocht mr. J. te verzoeken te verklaren, dat hij net als ING van mening is, dat die rente terecht is geïnd en dat ik zodoende geen vordering op ING heb. Vervolgens begon de heer S. in deze te kantelen. Om een lang verhaal kort te maken: hij heeft mij vervolgens de uitdrukkelijke uitnodiging gedaan alles inzake die onverschuldigde betaling tijdens de WSNP-periode voor hem nog eens uitgebreid onderbouwd op papier te zetten, waarbij hij de uitleg gaf, dat deze kwestie al zo lang geleden was en ING ook niet meer over alle stukken beschikte, waarna hij toezegde dat mijn betoog ter beoordeling ook aan mr. J. zou worden voorgelegd. Ook dit gesprek is opgenomen.

Per e-mail van 7 juni 2019 heb ik de heer S. in een bijlage van liefst 4 pagina’s wederom bewijsvoering geleverd, dat ING de rente inzake de kredietovereenkomst d.d. 3 september 2002 tijdens de schuldsaneringsregeling inderdaad ten onrechte heeft berekend.

In een e-mail van 17 juni 2019 richt de heer S. naar aanleiding van die e-mail nog het volgende verzoek aan mij:

"Kunt u mij de onderbouwende bewijsstukken van uw stellingen, waaronder de stukken waar u in uw brief naar verwijst alsmede bankafschriften waaruit blijkt dat de door u genoemde rente is betaald en zo ja om welke bedragen het exact gaat aan mij toesturen ?"

Vooralsnog heb ik niet aan het verzoek van de heer S. om alle betreffende bankafschriften aan hem toe te sturen voldaan, omdat ik van mening was, dat ING die bankafschriften nog zelf ter beschikking had, zoals ik in mijn brief van 8 juli 2019 ook heb gemeld. In die brief heb ik toen een overzicht gegeven van alle rente inhoudingen tijdens de schuldsaneringsregeling, dit per jaar, zijnde de jaren 2005, 2006 en 2007. Omdat de heer S. in zijn e-mail dus ook om alle door mij genoemde onderbouwende bewijsstukken heeft verzocht, die ik in mijn per e-mail van 7 juni 2019 bijgesloten document had vermeld, heb ik gesteld, dat ik daarin reeds heb geschreven, dat de door mij genoemde stukken vrijwel allemaal in het bezit van ING waren, overgelegd tijdens de procedures. Om de heer S. op weg te helpen heb ik vervolgens exact geduid wanneer en met welk productienummer die stukken toen zijn overgelegd. Verder heb ik als bijlagen 2 t/m 7 de nog niet bij de heer S. bekende maar wel in mijn bij de e-mail van 7 juni 2019 overgelegde bijlage genoemde stukken bijgesloten.

Op vrijdag 9 augustus 2019 belde de heer S. mij om te zeggen dat hij alle stukken had ontvangen (die waren ongeveer 10 dagen bij ING zoek geweest) en dat hij op de woensdag daarop enkele uren zou vrij maken om alles grondig te bestuderen en dat dan mr. J. op de vrijdag daarna ook nog naar de zaak zou kijken. Hij zegde toe, dat wanneer al hetgeen ik had aangeleverd klopte ING tot betaling zou overgaan, hetgeen volgens hem echter niet betekende dat het hele bedrag zou worden overgemaakt, maar dat een deel zou worden verrekend met de achterstand in rentebetalingen die ik in verband met de hypotheek volgens hem had laten ontstaan. Ik heb toen gezegd, dat ik het niet eens was met die verrekening, maar toch opgelucht was, dat er spoedig aan de kwestie onverschuldigde betaling een einde zou komen, hetgeen de heer S. bevestigde.

In een e-mail van 16 augustus 2019 bericht de heer S. mij, dat hij toch de papieren bankafschriften wenst te ontvangen, dit met de mededeling dat ING mij inzake het kopiëren of terhandstelling daarvan behulpzaam kan zijn, waarna hij enkele mogelijkheden dienaangaande aangeeft. Ronduit verbazingwekkend is, dat de heer S. ondanks de hoeveelheid bewijsvoering die ING en ook mr. J. reeds heeft ontvangen en de begrijpelijke inhoud van relevante wetsartikelen, zijnde artikel 299 Fw. lid 1 sub a. en 303 lid 1 Fw, toch meldt, dat ING nog een onderbouwing zoekt of het daadwerkelijk zo is, dat de rente voor zover die is doorgelopen tijdens de schuldsaneringsregeling ten onrechte in rekening zou zijn gebracht.

Op 23 augustus 2019 heb ik alle bankafschriften, nadat die door het bedrijf waar mijn zoon werkt gekopieerd waren, per e-mail aan de heer S. verzonden.

Gonnie Akkermans

Bijlagen:
Ga naar URL <code>/attachments/category/126/2019-03-22 Bijlage 2 Resumé van leugens door ING in haar processtukken toegepast.pdf</code>2019-03-22[Bijlage 2 bij brief aan ING: Resumé van leugens door ING in haar processtukken toegepast][2]
Ga naar URL <code>/attachments/category/126/2019-03-22 Bijlage 3 Wetsverkrachtingen door de magistraten.pdf</code>2019-03-22[Bijlage 3 bij brief aan ING: Wetsverkrachtingen door de magistraten][3]
Ga naar URL <code>/attachments/category/126/2019-03-22 Bijlage 4 Beledigingen zijdens ING in haar processtukken.pdf</code>2019-03-22[Bijlage 4 bij brief aan ING: Beledigingen zijdens ING in haar processtukken][4]